Kastelen
en buitenplaatsen in Zuid-Holland Naarmate
de middeleeuwen verstreken, veranderde het karakter van het kasteel.
Holland was in de dertiende eeuw een lappendeken van weliswaar van de
graaf afhankelijke, maar toch min of meer autonoom bestuurde territoria.
Binnen deze diverse staatsinrichting was het van groot belang een goed
verdedigbaar huis te hebben. Ruzies tussen naburige heren, of erger nog,
conflicten tussen adellijke facties (bijvoorbeeld de Hoekse en Kabeljauwse
Twisten in de veertiende en vijftiende eeuw) konden krijgsgeweld met zich
meebrengen, waartegen men zich moest
beschermen. In de vijftiende eeuw evenwel worden de graafschappen
Holland en Zeeland opgenomen in het Bourgondische rijk waardoor
grensconflicten grotendeels wegvielen. Het gecentraliseerde bestuur zorgde
ervoor dat conflicten tussen adel onderling minder vaak voorkwamen. Dit
had als gevolg dat kastelen niet langer uitsluitend op het weren van
krijgsgeweld hoefden te worden gebouwd. Wooncomfort werd steeds daarom
belangrijker. Ook de ontwikkeling van vuurgeschut heeft waarschijnlijk
bijgedragen aan deze ontwikkeling. Tegen dit geweld waren de dikste muren
op den duur niet meer bestand. Toen de verdedigbaarheid als functie
wegviel, bleven de residentiële en bestuurlijke aspecten over. Naast
de adel was een andere sociale groep steeds belangrijker geworden: binnen
de steden vormde zich al in de latere middeleeuwen een steeds rijkere
elite van burgers , die op den duur eveneens in staat was bestuurlijke
functies te bemachtigen. Niet alleen binnen de stad, maar ook daarbuiten
omdat zij de vorst, de graaf, financieel steunden bij bijvoorbeeld de
landwinning. Dergelijke geldschieters
waren zo in staat polderambachten in te richten en kastelen te
bouwen. Het belening door de graaf met een ambacht betekende automatisch
dat zij in de adelstand werden opgenomen. De
rol van de burgerij werd in de zestiende eeuw in Holland steeds
belangrijker, terwijl de invloed van
adel juist afnam. Met name tijdens en na de Tachtigjarige Oorlog
verloor de adel veel van zijn positie. In het nu Hervormde landsbestuur
was minder plaats voor de overwegend Katholiek gebleven adel. De
plaats van de adel
werd ingenomen door burgers en regenten Na
vertrek van de adellijke bezitter kwamen veel heerlijkheden in handen
kwamen van regenten en rijke burgers. Het hebben van grondbezit was ook
voor de niet-adellijke elite een belangrijk medium om de plaats in de
maatschappij te etaleren. Met name in de zeventiende eeuw werden daarom
vele buitenplaatsen gesticht, meestal op basis van een boerenbedrijf,
zodat het aangename met het nuttige werd verenigd. Op hun heerlijkheden en
landgoederen speelden regenten en rijke burgers landheer, waarbij de
buitenplaats, bestaande uit een voornaam landhuis temidden van een fraaie
parkaanleg de kern van het geheel vormde. Kastelen
en buitenplaatsen zijn in het verleden door krijgsgeweld en andere
calamiteiten, maar ook door veranderende smaak en opvattingen ten aanzien
van het buitenwonen vaak zwaar beschadigd. Niettemin is van dit erfgoed in
de drukke provincie Zuid-Holland meer overgebleven dan men op het eerste
gezicht zou verwachten. Op talrijke plaatsen vormt hoog opgaande geboomte
van kasteel- en buitenplaatsterreinen groene oases in het landschap, soms
zelfs midden in de bebouwde kom, en sieren fraaie landhuizen en
interessante bijgebouwen de omgeving. Ondanks
de huidige monumentenwetgeving worden vele locaties tot op de dag van
vandaag in hun bestaan bedreigd. De oorspronkelijke functie van kastelen
en buitenplaatsen is komen te vervallen. De kastelen hebben geen
krijgsgeweld meer te doorstaan en kastelen
en buitenplaatsen zijn in onze tijd te duur in onderhoud en te
groot om te kunnen worden bewoond. Nieuwe functies zijn vaak moeilijk te
vinden en verval door achterstallig onderhoud en leegstand is helaas
veelal het gevolg. Hoge grondprijzen leiden tot versnippering van het
terrein.
|